LONDEN – Eind april stelde de Franse president Emmanuel Macron in een toespraak aan de Sorbonne voor dat de Europese leiders zouden moeten overwegen om het mandaat van de Europese Centrale Bank uit te breiden met doelstellingen voor het koolstofarm maken van de economie. Zijn voorstel is meestal genegeerd; voor velen lijkt het waarschijnlijk te radicaal om het bespreken waard te zijn. Maar het is eigenlijk helemaal niet zo radicaal en het negeren ervan zou een grote gemiste kans zijn.
Het prijsstabiliteitsmandaat van de ECB is, net als haar onafhankelijkheid, altijd als ‘onaantastbaar’ beschouwd. Maar het nastreven van prijsstabiliteit gebeurt niet in een vacuüm. Het Verdrag van Maastricht, dat het juridische kader vormde voor de Europese Monetaire Unie, erkent dit. Hoewel het Verdrag stelt dat de primaire doelstelling van de ECB het handhaven van prijsstabiliteit moet zijn, schrijft het ook voor dat, ‘onverminderd’ die doelstelling, de ECB het bredere economische beleid van de Europese Unie moet ondersteunen, ‘om bij te dragen aan de verwezenlijking’ van de doelstellingen van het blok.
Dit is altijd geïnterpreteerd als een hiërarchisch mandaat: prijsstabiliteit komt op de eerste plaats, maar andere doelstellingen – zoals werkgelegenheid en financiële stabiliteit – moeten ook worden nagestreefd. Dus toen de ECB in haar strategieherziening van 2021 voorstelde om ‘overwegingen met betrekking tot de klimaatverandering’ op te nemen in haar beleidskader, ging zij ervan uit dat het klimaat ondergeschikt zou zijn aan prijsstabiliteit.
Maar wat gebeurt er als de doelstellingen van de ECB botsen? Het nastreven van prijsstabiliteit kan immers compromissen met zich meebrengen. Toch is er momenteel geen vaste ECB-procedure voor het bepalen van het monetaire beleid wanneer het streven naar prijsstabiliteit botst met andere EU-prioriteiten. Het provocerende voorstel van Macron zou de Europese leiders moeten dwingen om deze kloof te overbruggen – te beginnen bij de volgende herziening van de strategie van de ECB, die voor volgend jaar gepland staat.
De ECB is niet de enige. Centrale banken met een zuivere inflatiedoelstelling (zoals de Bank of England of de centrale banken van de Scandinavische landen) en de Amerikaanse Federal Reserve (die een dubbel mandaat heeft) hebben te maken met hetzelfde soort afwegingen. Deze centrale banken streven hun inflatiedoelstellingen op de middellange termijn na, maar staan enige afwijking op de korte termijn toe, juist om overgangskosten, zoals het verlies van werkgelegenheid of productie, te vermijden of te beperken. Zoals voormalig BoE-gouverneur Mervyn King ooit zei: ‘Een inflatiestreefwaarde betekent nog niet dat je nergens anders meer oog voor hebt.’
Maar net als de ECB hebben deze centrale banken misschien een meer genuanceerde en flexibele aanpak nodig. Met name wanneer het snel terugbrengen van de inflatie naar de doelwaarde waarschijnlijk grote kosten met zich meebrengt – in termen van werkgelegenheid, financiële stabiliteit en inspanningen om de klimaatverandering tegen te gaan – kan het verstandig zijn om de tijdshorizon van de centrale bank te verlengen. Hiervoor zouden formele criteria moeten worden geformuleerd voor het koppelen van kosten aan tijdshorizons.
Rekening houden met de klimaattransitie zal niet eenvoudig zijn. Denk aan de invloed van wettelijke beperkingen op het gebruik van fossiele brandstoftechnologie – een belangrijk onderdeel van netto-nul-strategieën. Deze werken net als aanbodbeperkingen die het gevolg zijn van ontwrichtingen in de toeleveringsketen of geopolitieke schokken, waardoor de aanbodcurve naar links verschuift en steiler wordt.
Onder deze omstandigheden kunnen veranderingen in de vraag leiden tot prijsvolatiliteit en kan monetair beleid gericht op inflatiebeperking de werkgelegenheid negatief beïnvloeden. Hoe dan ook, als inflatie wordt veroorzaakt door factoren aan de aanbodzijde, is de invloed van het monetair beleid beperkt, dus moeten andere instrumenten worden gebruikt om de druk te verlichten.
Hoewel mainstream macro-economische modellen ervan uitgaan dat het monetair beleid geen invloed heeft op de potentiële productie, zijn er empirische aanwijzingen dat steile rentestijgingen de investeringen kunnen verminderen in sectoren die als risicovoller worden gezien, zelfs als deze op de lange termijn productiever blijken te zijn. Misschien wel het belangrijkst in ons voorbeeld zijn investeringen in onderzoek en ontwikkeling in groene technologie, die enorme aanloopinvesteringen vergen. Monetaire beleidsmakers moeten er daarom voor zorgen dat inspanningen om de inflatiedoelstelling te halen dergelijke investeringen niet belemmeren.
Hoewel investeringen in groene technologie kunnen worden bevorderd met financiële en fiscale instrumenten, blijven ze gevoelig voor financiële omstandigheden. Dus als centrale banken die omstandigheden aanscherpen om de inflatie op de korte termijn te beheersen, lopen ze het risico de productiviteit en duurzaamheid te ondermijnen en zelfs de inflatie op de langere termijn aan te wakkeren. Een economie die minder productief is en meer blootstaat aan aanbodbeperkingen en klimaatrisico’s zal immers kwetsbaarder zijn voor inflatie. Natuurlijk zijn er ook kosten verbonden aan het uitstellen van anti-inflatoire interventies. Het juiste evenwicht moet worden gevonden.
Dit is geen esoterisch onderwerp voor academische economen om onder elkaar te bediscussiëren, maar een serieuze praktische uitdaging waar centrale banken de komende decennia niet omheen kunnen. Omdat de groene transitie inhoudt dat de productie wordt verlegd van ‘vuile’ processen, zal deze waarschijnlijk worden gekenmerkt door tijdelijke inflatoire druk. Centrale banken moeten ervoor zorgen dat hun reactie de ontwrichting niet versterkt en de productiekosten niet verhoogt.
Sommige centrale banken erkennen dit en hebben al flexibiliteit ingebouwd in de manier waarop ze hun mandaat benaderen. Maar nu moeten ze die flexibiliteit operationaliseren door een transparant en op onderzoek gebaseerd kader te ontwerpen voor het beheren van de kosten en baten van inflatiebeperking en andere doelstellingen. De suggestie van Macron zou dit proces op gang moeten brengen.
Vertaling: Menno Grootveld
LONDEN – Eind april stelde de Franse president Emmanuel Macron in een toespraak aan de Sorbonne voor dat de Europese leiders zouden moeten overwegen om het mandaat van de Europese Centrale Bank uit te breiden met doelstellingen voor het koolstofarm maken van de economie. Zijn voorstel is meestal genegeerd; voor velen lijkt het waarschijnlijk te radicaal om het bespreken waard te zijn. Maar het is eigenlijk helemaal niet zo radicaal en het negeren ervan zou een grote gemiste kans zijn.
Het prijsstabiliteitsmandaat van de ECB is, net als haar onafhankelijkheid, altijd als ‘onaantastbaar’ beschouwd. Maar het nastreven van prijsstabiliteit gebeurt niet in een vacuüm. Het Verdrag van Maastricht, dat het juridische kader vormde voor de Europese Monetaire Unie, erkent dit. Hoewel het Verdrag stelt dat de primaire doelstelling van de ECB het handhaven van prijsstabiliteit moet zijn, schrijft het ook voor dat, ‘onverminderd’ die doelstelling, de ECB het bredere economische beleid van de Europese Unie moet ondersteunen, ‘om bij te dragen aan de verwezenlijking’ van de doelstellingen van het blok.
Dit is altijd geïnterpreteerd als een hiërarchisch mandaat: prijsstabiliteit komt op de eerste plaats, maar andere doelstellingen – zoals werkgelegenheid en financiële stabiliteit – moeten ook worden nagestreefd. Dus toen de ECB in haar strategieherziening van 2021 voorstelde om ‘overwegingen met betrekking tot de klimaatverandering’ op te nemen in haar beleidskader, ging zij ervan uit dat het klimaat ondergeschikt zou zijn aan prijsstabiliteit.
Maar wat gebeurt er als de doelstellingen van de ECB botsen? Het nastreven van prijsstabiliteit kan immers compromissen met zich meebrengen. Toch is er momenteel geen vaste ECB-procedure voor het bepalen van het monetaire beleid wanneer het streven naar prijsstabiliteit botst met andere EU-prioriteiten. Het provocerende voorstel van Macron zou de Europese leiders moeten dwingen om deze kloof te overbruggen – te beginnen bij de volgende herziening van de strategie van de ECB, die voor volgend jaar gepland staat.
De ECB is niet de enige. Centrale banken met een zuivere inflatiedoelstelling (zoals de Bank of England of de centrale banken van de Scandinavische landen) en de Amerikaanse Federal Reserve (die een dubbel mandaat heeft) hebben te maken met hetzelfde soort afwegingen. Deze centrale banken streven hun inflatiedoelstellingen op de middellange termijn na, maar staan enige afwijking op de korte termijn toe, juist om overgangskosten, zoals het verlies van werkgelegenheid of productie, te vermijden of te beperken. Zoals voormalig BoE-gouverneur Mervyn King ooit zei: ‘Een inflatiestreefwaarde betekent nog niet dat je nergens anders meer oog voor hebt.’
Maar net als de ECB hebben deze centrale banken misschien een meer genuanceerde en flexibele aanpak nodig. Met name wanneer het snel terugbrengen van de inflatie naar de doelwaarde waarschijnlijk grote kosten met zich meebrengt – in termen van werkgelegenheid, financiële stabiliteit en inspanningen om de klimaatverandering tegen te gaan – kan het verstandig zijn om de tijdshorizon van de centrale bank te verlengen. Hiervoor zouden formele criteria moeten worden geformuleerd voor het koppelen van kosten aan tijdshorizons.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
Rekening houden met de klimaattransitie zal niet eenvoudig zijn. Denk aan de invloed van wettelijke beperkingen op het gebruik van fossiele brandstoftechnologie – een belangrijk onderdeel van netto-nul-strategieën. Deze werken net als aanbodbeperkingen die het gevolg zijn van ontwrichtingen in de toeleveringsketen of geopolitieke schokken, waardoor de aanbodcurve naar links verschuift en steiler wordt.
Onder deze omstandigheden kunnen veranderingen in de vraag leiden tot prijsvolatiliteit en kan monetair beleid gericht op inflatiebeperking de werkgelegenheid negatief beïnvloeden. Hoe dan ook, als inflatie wordt veroorzaakt door factoren aan de aanbodzijde, is de invloed van het monetair beleid beperkt, dus moeten andere instrumenten worden gebruikt om de druk te verlichten.
Hoewel mainstream macro-economische modellen ervan uitgaan dat het monetair beleid geen invloed heeft op de potentiële productie, zijn er empirische aanwijzingen dat steile rentestijgingen de investeringen kunnen verminderen in sectoren die als risicovoller worden gezien, zelfs als deze op de lange termijn productiever blijken te zijn. Misschien wel het belangrijkst in ons voorbeeld zijn investeringen in onderzoek en ontwikkeling in groene technologie, die enorme aanloopinvesteringen vergen. Monetaire beleidsmakers moeten er daarom voor zorgen dat inspanningen om de inflatiedoelstelling te halen dergelijke investeringen niet belemmeren.
Hoewel investeringen in groene technologie kunnen worden bevorderd met financiële en fiscale instrumenten, blijven ze gevoelig voor financiële omstandigheden. Dus als centrale banken die omstandigheden aanscherpen om de inflatie op de korte termijn te beheersen, lopen ze het risico de productiviteit en duurzaamheid te ondermijnen en zelfs de inflatie op de langere termijn aan te wakkeren. Een economie die minder productief is en meer blootstaat aan aanbodbeperkingen en klimaatrisico’s zal immers kwetsbaarder zijn voor inflatie. Natuurlijk zijn er ook kosten verbonden aan het uitstellen van anti-inflatoire interventies. Het juiste evenwicht moet worden gevonden.
Dit is geen esoterisch onderwerp voor academische economen om onder elkaar te bediscussiëren, maar een serieuze praktische uitdaging waar centrale banken de komende decennia niet omheen kunnen. Omdat de groene transitie inhoudt dat de productie wordt verlegd van ‘vuile’ processen, zal deze waarschijnlijk worden gekenmerkt door tijdelijke inflatoire druk. Centrale banken moeten ervoor zorgen dat hun reactie de ontwrichting niet versterkt en de productiekosten niet verhoogt.
Sommige centrale banken erkennen dit en hebben al flexibiliteit ingebouwd in de manier waarop ze hun mandaat benaderen. Maar nu moeten ze die flexibiliteit operationaliseren door een transparant en op onderzoek gebaseerd kader te ontwerpen voor het beheren van de kosten en baten van inflatiebeperking en andere doelstellingen. De suggestie van Macron zou dit proces op gang moeten brengen.
Vertaling: Menno Grootveld