torero1_Andriy Onufriyenko_getty images_covid economy Andriy Onufriyenko/Getty Images

De wederopbouw na de pandemie moet als het Marshallplan worden georganiseerd

ROME – De wereld is nog onvoldoende gealarmeerd over de mate waarin de COVID-19-pandemie de wereldeconomie heeft geteisterd. We houden de dagelijkse aantallen besmettingen en slachtoffers bij, maar we zijn ons niet bewust van het banenverlies en de levens die verloren gaan, vooral in de ontwikkelingslanden, waar de pandemie nauwelijks een reactie van de volksgezondheidsautoriteiten heeft uitgelokt.

De gevolgen van de pandemie voor de grote economieën zijn tot nu toe vier keer erger geweest dan die van de wereldwijde financiële crisis van 2008. In het tweede kwartaal van 2020 is het bbp van de VS met 9,1 procent gedaald ten opzichte van de drie voorgaande maanden, waarbij de krimp van 2 procent in hetzelfde kwartaal van 2009 in het niet valt. De economie van de eurozone ging nog verder achteruit, met een krimp van 11,8 procent. In veel ontwikkelingslanden zijn ondertussen hele delen van de economie weggevaagd, als in een oorlog. Planning, investeringen en wederopbouw vereisen derhalve een naoorlogse mentaliteit.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de regeringen van de G20-landen tot nu toe maar liefst 7,6 biljoen biljoen dollar hebben uitgegeven aan fiscale stimuleringsmaatregelen, en dat toonaangevende centrale banken veel geld in de wereldeconomie hebben gestoken om die nieuw leven in te blazen. De Amerikaanse Federal Reserve (het federale stelsel van Amerikaanse centrale banken) heeft 2,3 biljoen dollar uitgegeven om bedrijven en financiële markten te ondersteunen, wat veel meer is dan het reddingspakket van 700 miljard dollar uit 2008. Deze maatregelen bieden een reddingslijn voor velen, van ontslagen restaurantmedewerkers tot de eigenaren van kleine bedrijven, die nu toegang hebben tot werkloosheidsuitkeringen en sociale-zekerheidsprogrammaʼs.

Minder vaak besproken wordt echter hoe deze fiscale en monetaire stimulansen in de rijkere landen de zaken er voor de lage-inkomenslanden slechter op hebben gemaakt. Zelfs al vóór de pandemie had een groot deel van de ontwikkelingslanden te kampen met een recordhoeveelheid schulden, zwakke groei en klimaatgerelateerde problemen. Als gevolg daarvan hadden de burgers weinig vangnetten toen er zware tijden aanbraken.

Vandaag de dag leiden de beleidsversoepelingen in de geavanceerde economieën ertoe dat de valutaʼs van de ontwikkelingslanden in waarde stijgen, met als gevolg een verlies aan exportconcurrentievermogen en minder buitenlandse investeringen, hogere inflatie en economische destabilisatie. De arme landen zijn grotendeels afhankelijk van hun informele economieën, de export van grondstoffen, het toerisme en geldoverboekingen van in het buitenland werkende staatsburgers; al deze onderdelen van de economie zijn zwaar getroffen door de pandemie. Samen met de ineenstorting van de olieprijzen hebben de stimuleringspakketten van de geavanceerde economieën ervoor gezorgd dat landen als Ecuador en Nigeria grote moeite hebben om te overleven.

Het beleid van de rijke landen draagt ook bij aan de stijgende voedselprijzen in de arme landen. Terwijl de schappen van de supermarkten in de ontwikkelde wereld gevuld zijn met betaalbaar voedsel, leden wereldwijd bijna 700 miljoen mensen al chronisch honger vóórdat de pandemie uitbrak; ruim 130 miljoen mensen zouden daar nu nog eens kunnen bijkomen als gevolg van COVID-19. In landen als Oeganda is de prijs van basisvoedsel sinds maart met 15 procent gestegen. Mensen melden dat ze minder, minder gevarieerde en minder gezonde maaltijden consumeren – een recept voor toekomstige ziekten.

Winter Sale: Save 40% on a new PS subscription
PS_Sales_Winter_1333x1000 AI

Winter Sale: Save 40% on a new PS subscription

At a time of escalating global turmoil, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided.

Subscribe to Digital or Digital Plus now to secure your discount.

Subscribe Now

Arme mensen in lage-inkomenslanden kunnen meestal niet vanuit huis werken; en als ze niet werken, kunnen ze ook niet eten. De niet eens zo verborgen boodschap uit grote delen van de onderontwikkelde wereld is dat de economische impact van het coronavirus veel verwoestender is dan het virus zelf.

Bedenk dat de pandemie in slechts zes maanden tijd een decennium van vooruitgang op het gebied van de armoedebestrijding heeft uitgewist. Tussen 1990 en 2017 is het aantal extreem arme mensen wereldwijd gedaald van bijna twee miljard naar 689 miljoen. Maar door COVID-19 stijgt het totaal voor het eerst sinds 1998 weer. Ruim 140 miljoen mensen kunnen dit jaar in de extreme armoede belanden, waarbij Zuid-Azië en Afrika de zwaarst getroffen regioʼs zijn.

Slechts 3 procent van wat de G20-landen tot nu toe aan hun COVID-19-stimuleringspakketten hebben uitgegeven zou voldoende zijn om deze grimmige scenarioʼs een halt toe te roepen. Een eenmalige vrijwillige ʻhumanitaireʼ belasting, die door de G20-landen moet worden betaald en 230 miljard dollar zou kunnen opleveren, zou de infrastructuur en de communicatietechnologie zodanig kunnen verbeteren dat de honger op het platteland wordt gestild. Zo zou een jaarlijkse investering van 10 miljard dollar in tien jaar tijd voor de bouw van betere wegen en opslagfaciliteiten het voedselverlies voor 34 miljoen mensen kunnen verminderen. Op dezelfde manier zou een investering van 26 miljard dollar de toegang tot mobiele telefoons voor bijna 30 miljoen plattelandsbewoners kunnen verbeteren, waardoor ze hun inkomen kunnen verhogen door toegang te verkrijgen tot informatie over de prijzen van gewassen en de weersverwachtingen.

Buitenlandse hulp is een slimme investering, maar de politieke wil daartoe ontbreekt momenteel. De Verenigde Staten, veruit de grootste donor van wereldwijde gezondheidszorg- en ontwikkelingsprogrammaʼs, geven tientallen miljarden dollars aan geneesmiddelenproducenten om exclusief een COVID-19-vaccin te kunnen bemachtigen voor hun eigen burgers, zelfs nu andere landen de handen ineenslaan om de wereldwijde toegang tot vaccins uit te breiden. Het Verenigd Koninkrijk heeft dit jaar het budget voor ontwikkelingssamenwerking met 2,9 miljard pond verlaagd en het ministerie voor ontwikkelingssamenwerking samengevoegd met dat van buitenlandse zaken. Een dergelijke aanpak is kortzichtig.

In 2003 lanceerde de Amerikaanse president George W. Bush daarentegen het presidentiële noodplan voor de bestrijding van aids, om antiretrovirale geneesmiddelen te kunnen verstrekken aan mensen in Afrika die met hiv/aids leven. Met een totaalbudget van inmiddels 85 miljard dollar heeft het programma tot nu toe zoʼn 18 miljoen levens gered. Bovendien heeft het de algemene infrastructuur van de gezondheidszorg in landen als Botswana versterkt, wat dit land nu ongetwijfeld helpt bij de bestrijding van COVID-19.

Op dezelfde manier is de wereldeconomie na de Tweede Wereldoorlog opgebloeid, omdat de VS West-Europa er met behulp van het Marshallplan weer bovenop hebben geholpen. Vandaag de dag worden we met een vergelijkbaar scenario geconfronteerd. Iedere beleidsinterventie moet de strijd tegen COVID-19 behandelen als een oorlog, en de zwaarst getroffen economieën als conflictgebieden. De wereld moet de volledige omvang van de ramp en de uitdaging van de wederopbouw onder ogen zien.

Vertaling: Menno Grootveld

https://prosyn.org/2w4dtrtnl