alpert1_Philipp von Ditfurthpicture alliance via Getty Images_g7climate Philipp von Ditfurth/picture alliance via Getty Images

Iedereen is welkom bij de Climate Club

BERLIJN – Tegen eind 2022 wil de G7 een ʻopen, coöperatieve internationale klimaatclubʼ  oprichten om gecoördineerde actie aan te moedigen teneinde de maximale opwarmingsdoelstelling van 1,5° Celsius van het klimaatverdrag van Parijs te bereiken zonder dat iemand een concurrentienadeel ondervindt. Hoewel de roep om internationale klimaatactie al tientallen jaren klinkt, is er goede reden om te denken dat het deze keer anders zal zijn.

Deze Climate Club is het geesteskind van de Duitse bondskanselier Olaf Scholz, wiens voorstel op vier premissen is gebaseerd. In de eerste plaats moet internationale klimaatactie een brede basis hebben en consistent zijn, waarbij alle clubleden dezelfde doelstellingen nastreven. In de tweede plaats moeten landen deze gemeenschappelijke doelstellingen op hun eigen manier kunnen nastreven, zolang iedereen zich maar houdt aan ʻeen uniforme meting van het CO2-gehalte van producten en materialen.ʼ In de derde plaats zouden de ontwikkelingslanden steun moeten krijgen om de gemeenschappelijke doelstelling te bereiken. En ten slotte mogen ʻpioniers op het gebied van klimaatbeleidʼ niet worden benadeeld op de wereldmarkt doordat ze moeten concurreren met goedkopere, koolstofintensievere methoden.

Dit voorstel klinkt misschien als een herhaling van beleid uit het verleden, maar het verschuift het zwaartepunt van de beleidsvorming fundamenteel. In het verleden hebben we het klimaatbeleid slechts in twee dimensies bekeken: die van het klimaat en van de economie. Dit heeft geleid tot een focus op ideeën zoals wereldwijde koolstofbeprijzing, wat in strikt economische termen heel zinvol is. Vervuilers stoten buitensporige hoeveelheden CO2 uit in de atmosfeer omdat de samenleving daar de kosten van moet dragen. De oplossing is dus ervoor te zorgen dat de vervuilers betalen.

Het probleem is dat de burgers zich vaak tegen een dergelijk beleid verzetten, vooral als er geen mechanisme is om degenen te compenseren die door de hogere kosten worden benadeeld (zoals gezinnen met een laag inkomen die zich geen basisgoederen tegen milieuvriendelijke prijzen kunnen veroorloven, of mensen die in koolstofintensieve sectoren werken). Bovendien zijn de kosten van een koolstofheffing niet alleen van economische, maar ook van sociale aard. Zelfs als de opbrengsten van een koolstofheffing worden besteed aan de armen en ontheemden, kunnen gemeenschappen die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen instorten, en kunnen sommige mensen het gevoel krijgen dat ze niet langer hun eigen toekomst kunnen vormgeven.

Dit waren enkele van de lessen van de protesten van de Franse gilets jaunes (gele hesjes) in 2018-ʼ19, die uitbarstten als reactie op een bescheiden verhoging van de belasting op dieselbrandstof. En een soortgelijk probleem heeft het mondiale debat over het klimaatbeleid lang geteisterd. Landen met een laag of gemiddeld inkomen nemen het de rijke geïndustrialiseerde landen – van oudsher de landen met de hoogste uitstoot – kwalijk dat hen wordt gevraagd meer te betalen voor de energie die zij nodig hebben voor hun ontwikkeling. Het erkennen van deze potentiële vertakkingen is het overstappen van een abstracte tweedimensionale wereld naar een driedimensionale wereld die dichter bij de realiteit staat waarin wij leven.

Terwijl de tweedimensionale wereld van economische modellen kan worden gemeten in termen van bbp en koolstofprijzen, vergt de echte wereld andere maatstaven om de volledige betekenis van een beleid in aanmerking te nemen. Daartoe hebben een van ons (Snower) en Katharina Lima de Miranda een metriek voorgesteld met het acroniem SAGE: solidariteit, agency, gain, environment.

Subscribe to PS Digital
PS_Digital_1333x1000_Intro-Offer1

Subscribe to PS Digital

Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.

Subscribe Now

Solidariteit verwijst hier naar de mate van sociale integratie en cohesie, ʻagencyʼ verwijst naar het vermogen van mensen om hun eigen leven vorm te geven, en ʻgainʼ en ʻenvironmentʼ verwijzen naar traditionele maatstaven van respectievelijk economische output en ecologische duurzaamheid. Een solidariteitsscore stijgt wanneer er meer sociaal vertrouwen, vrijgevigheid enzovoort is, en een ʻagencyʼ-score stijgt wanneer mensen meer vertrouwen hebben in hun vermogen om waardevolle doelen te bereiken. Door de reikwijdte te verbreden tot buiten de groei van het bbp, stelt SAGE ons in staat de verbanden tussen economisch beleid en sociaal welzijn opnieuw te koppelen.

Als een nieuwe manier om klimaatbeleid te bespreken en te evalueren kan het SAGE-model ons helpen begrijpen waarom sommige klimaatbeleidsmaatregelen in het verleden niet hebben gewerkt. Traditionele koolstofbeprijzing is bijvoorbeeld vaak niet geslaagd voor de solidariteitstest, door winnaars en verliezers te creëren (zowel economisch als sociaal), en ook niet voor de agency-test, door de stem van mensen in het proces te negeren.

Een van de grieven van de gilets jaunes was bijvoorbeeld dat de onbetaalbaarheid van het Franse stadsleven veel arbeiders dwong om buiten de steden te gaan wonen, waar ze door de beperkte mogelijkheden van het openbaar vervoer gedwongen werden om met de auto naar hun werk te gaan. De demonstranten voelden een gebrek aan solidariteit en agency (omdat ze weinig keuze hadden in waar ze woonden of hoe ze zich verplaatsten).

Alleen door rekening te houden met de sociale behoeften van mensen (naast economische en milieubehoeften) zullen we in staat zijn om levensvatbare beleidshervormingen door te voeren. Dat brengt ons terug bij het door de G7 voorgestelde clubmodel. Als het correct wordt uitgevoerd, kan het naast economische en milieufactoren ook rekening houden met sociale factoren, en slagen waar soortgelijke inspanningen in het verleden hebben gefaald.

Volgens Scholz zal de Climate Club de ʻsamenwerking bevorderen tussen landen die werk willen maken van de sociale en economische transformatie die nodig is om de klimaatverandering aan te pakken.ʼ Het gevolg zou in de praktijk een partnerschap zijn waarbij de deelnemers zich verbinden tot ambitieuze, welomschreven klimaatdoelstellingen en tot de specifieke binnenlandse maatregelen die nodig zijn om die doelstellingen te bereiken. 

Het team van Scholz erkent dat de rijke landen die historisch gezien de meeste koolstof hebben uitgestoten, zich in een andere positie bevinden dan andere. Zij verwijzen naar ʻgemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden en respectieve capaciteitenʼ – een van de kernbeginselen van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering van 1992. De Climate Club erkent dus de verschillende eisen die een gemeenschappelijke reeks doelstellingen aan verschillende landen stelt, en dat dit vraagt om ʻintensieve samenwerking op het gebied van industriële transformatie en capaciteitsopbouw.ʼ

Door landen aan te moedigen hun klimaatbeleid vorm te geven in overeenstemming met hun sociaaleconomische realiteit, is de Climate Club goed gepositioneerd om een aantal van de problemen die tot de gilets jaunes hebben geleid, te vermijden. Maar om te slagen moet de Climate Club zo ambitieus mogelijk zijn (streven naar de 1,5°C-doelstelling), zo veel mogelijk landen bij het beleid betrekken en zo veel mogelijk ruimte laten in de beleidstrajecten die zij opent. Het is deze flexibiliteit die de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden zal helpen samen te werken, naar elkaars standpunten te luisteren en van elkaar te leren. Als de club slaagt, kan zij een wereldwijd rimpeleffect teweegbrengen en de broodnodige hoop bieden dat de strijd tegen de klimaatverandering kan worden gewonnen.

Vertaling: Menno Grootveld

https://prosyn.org/3w8Fje3nl