RIO DE JANEIRO – Nu steden de komende jaren met desastreuze klimaatstress en -schokken te maken zullen krijgen, zou je denken dat zij zich zouden haasten om bestrijdings- en aanpassingsstrategieën ten uitvoer te leggen. Toch zijn de meeste stadsbewoners zich slechts vaag bewust van de risicoʼs, omdat de burgemeesters, bestuurders en gemeenteraden van hun steden niet de juiste soorten informatie verzamelen of analyseren.
Nu steeds meer overheden strategieën overnemen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, moeten steden overal beter worden in het verzamelen en interpreteren van klimaatgegevens. Ruim elfduizend steden hebben al een mondiaal convenant ondertekend om de klimaatverandering aan te pakken en de overgang naar schone energie te beheren, en veel steden steden streven ernaar om een netto-nul-uitstoot te bereiken voordat hun nationale overheden dat doen. Toch beschikken vrijwel al deze steden nog niet over de basisinstrumenten om de vooruitgang te meten.
Het dichten van deze kloof is urgent geworden, omdat de klimaatverandering steden over de hele wereld nú al ontwricht. Steden op bijna ieder continent worden geteisterd door hittegolven, branden, tyfoons en orkanen. Kuststeden worden geteisterd door ernstige overstromingen als gevolg van de stijging van de zeespiegel. En sommige megasteden en hun uitgestrekte periferie worden in hun geheel heroverwogen, zoals in het geval van het 34 miljard dollar kostende plan van Indonesië om zijn hoofdstad tegen 2024 van Jakarta naar Borneo te verplaatsen.
Erger nog, terwijl veel subnationale overheden ambitieuze nieuwe groene doelstellingen vaststellen, heeft ruim veertig procent van de steden (waar zoʼn vierhonderd miljoen mensen wonen) nog steeds geen zinvolle strategie om zich op de klimaatverandering voor te bereiden. En dit percentage is nog lager in Afrika en Azië – waar de komende drie decennia naar schatting negentig procent van alle toekomstige verstedelijking zal plaatsvinden.
We weten dat klimaatparaatheidsplannen nauw samenhangen met investeringen in klimaatmaatregelen, waaronder op de natuur gebaseerde oplossingen en systematische veerkracht. Maar strategieën alleen zijn niet genoeg. We moeten ook de datagestuurde monitoringplatforms opschalen. Deze systemen, aangedreven door satellieten en sensoren, kunnen de temperaturen binnen en buiten gebouwen volgen, stadsbewoners waarschuwen voor problemen met de luchtkwaliteit en informatie in hoge resoluties verstrekken over de concentraties van specifieke broeikasgassen (kooldioxide en stikstofdioxide) en zwevende stofdeeltjes.
Technologiebedrijven zijn de eersten die zich op deze markt begeven. De Environmental Insights Explorer van Google bijvoorbeeld verzamelt gegevens over emissies van gebouwen en vervoer, luchtkwaliteit en zonne-energiepotentieel voor gemeenteambtenaren. En projecten zoals Climate Watch, Project AirView, Project Sunroof en het Surface Particulate Matter Network voorzien stadsanalisten van historische gegevens, traceren autovervuiling en methaanlekken, en helpen zelfs individuele gebruikers bij het bepalen van het zonne-energiepotentieel van hun huizen.
Maar het is goed eraan te herinneren dat veel initiatieven van de particuliere sector op het gebied van klimaatgegevens zijn voortgekomen uit grootschalige, door de overheid gesteunde programmaʼs. De bekendste bron van klimaatgegevens is de NASA, die satellietgegevens en chemische-dispersie- en meteorologische modellen gebruikt om emissies te traceren en de verplaatsing van verontreinigende stoffen te voorspellen. Ook de Amerikaanse National Oceanic and Atmospheric Association houdt (onder meer) bosbranden en smog bij en doet op gegevens gebaseerde voorspellingen via zijn National Center for Environmental Prediction. En in Europa genereert de Copernicus Atmosphere Monitoring Service vijfdaagse voorspellingen op basis van het bijhouden van aërosolen, atmosferische verontreinigende stoffen, broeikasgassen en UV-indexmetingen.
Google Earth werd een belangrijke hulpbron door het organiseren en gebruikmaken van ruim vier decennia aan historisch beeldmateriaal en gegevens die voornamelijk afkomstig zijn van openbare bronnen. Aangezien de particuliere sector al jaren munt slaat uit deze gegevens, hebben steden niet langer een excuus om niet hetzelfde te doen. Een makkelijk toegankelijke bron van gegevens op stadsniveau is het Global Air Quality Forecasting and Information System van de Wereld Meteorologische Organisatie, dat alles bijhoudt van stofstormen tot brand- en rookverontreiniging. Een andere bron is het Global Environment Platform van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, dat hogeresolutievoorspellingen doet.
Sommige pionierende steden zijn al begonnen te werken met kleinere dataleveranciers zoals PlumeLabs, die luchtkwaliteitsdata crowdsourcen via lokaal verspreide sensoren. Maar hoewel toegang tot gegevens essentieel is, geldt dat ook voor de methoden om ze bruikbaar te maken. Zoals de zaken er nu voor staan, zijn datasets vaak versnipperd over diverse platforms, en zelfs wanneer stedelijke leiders het erover eens zijn dat de klimaatnoodtoestand hun aandacht verdient, blijft het een ontmoedigende uitdaging om inzicht te krijgen in de details. Steden genereren een koor van klimaatgegevens, maar moeten nog leren hoe ze in de maat moeten zingen.
Om een harmonieus ecosysteem van klimaatgegevens op te bouwen, is een toegankelijk platform nodig om ongelijksoortige gegevens te kunnen consolideren. Die gegevens moeten ook worden gestroomlijnd en gestandaardiseerd om de monitoring van inputs, outputs, resultaten en impact te kunnen verbeteren. Beter gegevensbeheer zal de besluitvorming verbeteren en gewone burgers mondiger maken, en mogelijk samenwerking en zelfs positieve concurrentie tussen steden bevorderen. Publieke, particuliere en filantropische partnerschappen kunnen een katalyserend effect hebben, zoals het geval was toen steden als Amsterdam, Bristol, Chicago en Los Angeles hun krachten bundelden met de SecDev Group om een interactief dashboard te creëren waarmee de kwetsbaarheid van steden kan worden gevolgd.
Er kleven echter ook risicoʼs aan het consolideren en standaardiseren van klimaatgegevens voor steden. Wanneer mondiale technologieverkopers de markt overspoelen, kunnen zij lokale innovatie in het verzamelen en analyseren van gegevens afremmen. Bovendien lopen we, door ons te veel te richten op een klein aantal meeteenheden voor iedere stad, het risico van de Wet van Goodhart: zodra een maatregel een doel wordt, beginnen mensen ermee te spelen. Denk maar aan de doelstellingen om de uitstoot van autoʼs te verminderen, die leiden tot de productie van autoʼs die zijn ontworpen om de emissietests te doorstaan, in plaats van autoʼs met een lagere uitstoot.
Wanneer klimaatgegevens meer gecentraliseerd zijn, kunnen politieke en bedrijfsbelangen meer geneigd zijn om ze door lobbyen en andere middelen in hun voordeel te beïnvloeden. En beleidsmakers zullen ervoor moeten zorgen dat potentieel gevoelige of geïndividualiseerde gegevens privé blijven en worden beschermd, en dat datasets en de algoritmen die ze voeden geen structurele vooroordelen en discriminatie reproduceren.
De meeste van deze gevaren kunnen vroegtijdig worden geïdentificeerd en vermeden door te experimenteren, met steden die unieke strategieën en veelbelovende nieuwe meetmethoden toepassen. Maar tenzij steden hun systemen voor monitoring en gegevensverzameling opschalen, zullen ze weinig kans hebben om hun klimaatdoelstellingen te halen. Betere analyse kan bijdragen tot een groter bewustzijn van de klimaatrisicoʼs, tot een optimale respons en tot billijker mitigatie- en aanpassingsstrategieën. We kunnen de klimaatcrisis pas beheersen als we haar meten, en we kunnen haar pas meten als we de juiste informatie kunnen verzamelen en analyseren.
Vertaling: Menno Grootveld
RIO DE JANEIRO – Nu steden de komende jaren met desastreuze klimaatstress en -schokken te maken zullen krijgen, zou je denken dat zij zich zouden haasten om bestrijdings- en aanpassingsstrategieën ten uitvoer te leggen. Toch zijn de meeste stadsbewoners zich slechts vaag bewust van de risicoʼs, omdat de burgemeesters, bestuurders en gemeenteraden van hun steden niet de juiste soorten informatie verzamelen of analyseren.
Nu steeds meer overheden strategieën overnemen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, moeten steden overal beter worden in het verzamelen en interpreteren van klimaatgegevens. Ruim elfduizend steden hebben al een mondiaal convenant ondertekend om de klimaatverandering aan te pakken en de overgang naar schone energie te beheren, en veel steden steden streven ernaar om een netto-nul-uitstoot te bereiken voordat hun nationale overheden dat doen. Toch beschikken vrijwel al deze steden nog niet over de basisinstrumenten om de vooruitgang te meten.
Het dichten van deze kloof is urgent geworden, omdat de klimaatverandering steden over de hele wereld nú al ontwricht. Steden op bijna ieder continent worden geteisterd door hittegolven, branden, tyfoons en orkanen. Kuststeden worden geteisterd door ernstige overstromingen als gevolg van de stijging van de zeespiegel. En sommige megasteden en hun uitgestrekte periferie worden in hun geheel heroverwogen, zoals in het geval van het 34 miljard dollar kostende plan van Indonesië om zijn hoofdstad tegen 2024 van Jakarta naar Borneo te verplaatsen.
Erger nog, terwijl veel subnationale overheden ambitieuze nieuwe groene doelstellingen vaststellen, heeft ruim veertig procent van de steden (waar zoʼn vierhonderd miljoen mensen wonen) nog steeds geen zinvolle strategie om zich op de klimaatverandering voor te bereiden. En dit percentage is nog lager in Afrika en Azië – waar de komende drie decennia naar schatting negentig procent van alle toekomstige verstedelijking zal plaatsvinden.
We weten dat klimaatparaatheidsplannen nauw samenhangen met investeringen in klimaatmaatregelen, waaronder op de natuur gebaseerde oplossingen en systematische veerkracht. Maar strategieën alleen zijn niet genoeg. We moeten ook de datagestuurde monitoringplatforms opschalen. Deze systemen, aangedreven door satellieten en sensoren, kunnen de temperaturen binnen en buiten gebouwen volgen, stadsbewoners waarschuwen voor problemen met de luchtkwaliteit en informatie in hoge resoluties verstrekken over de concentraties van specifieke broeikasgassen (kooldioxide en stikstofdioxide) en zwevende stofdeeltjes.
Technologiebedrijven zijn de eersten die zich op deze markt begeven. De Environmental Insights Explorer van Google bijvoorbeeld verzamelt gegevens over emissies van gebouwen en vervoer, luchtkwaliteit en zonne-energiepotentieel voor gemeenteambtenaren. En projecten zoals Climate Watch, Project AirView, Project Sunroof en het Surface Particulate Matter Network voorzien stadsanalisten van historische gegevens, traceren autovervuiling en methaanlekken, en helpen zelfs individuele gebruikers bij het bepalen van het zonne-energiepotentieel van hun huizen.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
Maar het is goed eraan te herinneren dat veel initiatieven van de particuliere sector op het gebied van klimaatgegevens zijn voortgekomen uit grootschalige, door de overheid gesteunde programmaʼs. De bekendste bron van klimaatgegevens is de NASA, die satellietgegevens en chemische-dispersie- en meteorologische modellen gebruikt om emissies te traceren en de verplaatsing van verontreinigende stoffen te voorspellen. Ook de Amerikaanse National Oceanic and Atmospheric Association houdt (onder meer) bosbranden en smog bij en doet op gegevens gebaseerde voorspellingen via zijn National Center for Environmental Prediction. En in Europa genereert de Copernicus Atmosphere Monitoring Service vijfdaagse voorspellingen op basis van het bijhouden van aërosolen, atmosferische verontreinigende stoffen, broeikasgassen en UV-indexmetingen.
Google Earth werd een belangrijke hulpbron door het organiseren en gebruikmaken van ruim vier decennia aan historisch beeldmateriaal en gegevens die voornamelijk afkomstig zijn van openbare bronnen. Aangezien de particuliere sector al jaren munt slaat uit deze gegevens, hebben steden niet langer een excuus om niet hetzelfde te doen. Een makkelijk toegankelijke bron van gegevens op stadsniveau is het Global Air Quality Forecasting and Information System van de Wereld Meteorologische Organisatie, dat alles bijhoudt van stofstormen tot brand- en rookverontreiniging. Een andere bron is het Global Environment Platform van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, dat hogeresolutievoorspellingen doet.
Sommige pionierende steden zijn al begonnen te werken met kleinere dataleveranciers zoals PlumeLabs, die luchtkwaliteitsdata crowdsourcen via lokaal verspreide sensoren. Maar hoewel toegang tot gegevens essentieel is, geldt dat ook voor de methoden om ze bruikbaar te maken. Zoals de zaken er nu voor staan, zijn datasets vaak versnipperd over diverse platforms, en zelfs wanneer stedelijke leiders het erover eens zijn dat de klimaatnoodtoestand hun aandacht verdient, blijft het een ontmoedigende uitdaging om inzicht te krijgen in de details. Steden genereren een koor van klimaatgegevens, maar moeten nog leren hoe ze in de maat moeten zingen.
Om een harmonieus ecosysteem van klimaatgegevens op te bouwen, is een toegankelijk platform nodig om ongelijksoortige gegevens te kunnen consolideren. Die gegevens moeten ook worden gestroomlijnd en gestandaardiseerd om de monitoring van inputs, outputs, resultaten en impact te kunnen verbeteren. Beter gegevensbeheer zal de besluitvorming verbeteren en gewone burgers mondiger maken, en mogelijk samenwerking en zelfs positieve concurrentie tussen steden bevorderen. Publieke, particuliere en filantropische partnerschappen kunnen een katalyserend effect hebben, zoals het geval was toen steden als Amsterdam, Bristol, Chicago en Los Angeles hun krachten bundelden met de SecDev Group om een interactief dashboard te creëren waarmee de kwetsbaarheid van steden kan worden gevolgd.
Er kleven echter ook risicoʼs aan het consolideren en standaardiseren van klimaatgegevens voor steden. Wanneer mondiale technologieverkopers de markt overspoelen, kunnen zij lokale innovatie in het verzamelen en analyseren van gegevens afremmen. Bovendien lopen we, door ons te veel te richten op een klein aantal meeteenheden voor iedere stad, het risico van de Wet van Goodhart: zodra een maatregel een doel wordt, beginnen mensen ermee te spelen. Denk maar aan de doelstellingen om de uitstoot van autoʼs te verminderen, die leiden tot de productie van autoʼs die zijn ontworpen om de emissietests te doorstaan, in plaats van autoʼs met een lagere uitstoot.
Wanneer klimaatgegevens meer gecentraliseerd zijn, kunnen politieke en bedrijfsbelangen meer geneigd zijn om ze door lobbyen en andere middelen in hun voordeel te beïnvloeden. En beleidsmakers zullen ervoor moeten zorgen dat potentieel gevoelige of geïndividualiseerde gegevens privé blijven en worden beschermd, en dat datasets en de algoritmen die ze voeden geen structurele vooroordelen en discriminatie reproduceren.
De meeste van deze gevaren kunnen vroegtijdig worden geïdentificeerd en vermeden door te experimenteren, met steden die unieke strategieën en veelbelovende nieuwe meetmethoden toepassen. Maar tenzij steden hun systemen voor monitoring en gegevensverzameling opschalen, zullen ze weinig kans hebben om hun klimaatdoelstellingen te halen. Betere analyse kan bijdragen tot een groter bewustzijn van de klimaatrisicoʼs, tot een optimale respons en tot billijker mitigatie- en aanpassingsstrategieën. We kunnen de klimaatcrisis pas beheersen als we haar meten, en we kunnen haar pas meten als we de juiste informatie kunnen verzamelen en analyseren.
Vertaling: Menno Grootveld