nye233_erhui1979Getty Images_nuclear erhui1979/Getty Images

Is een kernoorlog onvermijdelijk?

CAMBRIDGE – De invasie van Rusland in Oekraïne en het nucleaire wapengekletter tegen het Westen hebben het debat over kernwapens nieuw leven ingeblazen. Toen vorig jaar een verdrag van de Verenigde Naties in werking trad om dergelijke wapens volledig te verbieden, behoorde geen van de negen kernwapenstaten in de wereld tot de 86 ondertekenaars. Hoe kunnen deze staten rechtvaardigen dat zij wapens bezitten die de hele mensheid in gevaar brengen?

Dat is een relevante vraag, maar zij moet naast een andere worden gelegd: als de Verenigde Staten het verdrag zouden ondertekenen en hun eigen arsenaal zouden vernietigen, zouden zij dan nog in staat zijn om verdere Russische agressie in Europa af te schrikken? Als het antwoord nee is, moet men zich ook afvragen of een kernoorlog onvermijdelijk is.

Dat is geen nieuwe vraag. In 1960 concludeerde de Britse wetenschapper en romanschrijver C.P. Snow dat een kernoorlog binnen tien jaar ʻeen mathematische zekerheidʼ was. Dat was misschien overdreven, maar velen geloofden dat Snows voorspelling gerechtvaardigd zou zijn als er binnen een eeuw een oorlog zou uitbreken. In de jaren tachtig waarschuwden voorvechters van een kernstop, zoals Helen Caldicott, net als Snow dat de opbouw van een kernwapenarsenaal ʻvan een kernoorlog een mathematische zekerheid zal maken.ʼ

Voorstanders van de afschaffing van kernwapens merken vaak op dat als je een munt één keer opgooit, de kans op kop vijftig procent is; maar als je hem tien keer opgooit, stijgt de kans op kop minstens één maal naar 99,9 procent. Een kans van één procent op een kernoorlog in de komende veertig jaar wordt dan 99 procent na achtduizend jaar. Vroeg of laat keren de kansen zich tegen ons. Zelfs als we de risicoʼs elk jaar halveren, komen we nooit op nul uit.

Maar de muntopgooi-metafoor is misleidend waar het kernwapens betreft, omdat hij uitgaat van onafhankelijke waarschijnlijkheden, terwijl menselijke interacties meer als verzwaarde dobbelstenen zijn. Wat bij de ene worp gebeurt, kan de kansen bij de volgende worp veranderen. In 1963, net ná de Cubaanse raketcrisis, was de kans op een kernoorlog kleiner, juist omdat die kans in 1962 groter was geweest. De eenvoudige wet van de gemiddelden is niet noodzakelijkerwijs van toepassing op complexe menselijke interacties. In principe kunnen de juiste menselijke keuzes de waarschijnlijkheden verminderen.

De waarschijnlijkheid van een kernoorlog berust zowel op onafhankelijke als op onderling afhankelijke waarschijnlijkheden. Een zuiver toevallige oorlog zou kunnen passen in het model van de muntopgooi, maar dergelijke oorlogen zijn zeldzaam, en eventuele ongelukken zouden beperkt kunnen blijken te zijn. Bovendien, als een toevallig ontstaan conflict beperkt blijft, dan kan het toekomstige acties uitlokken die de waarschijnlijkheid van een grotere oorlog nog meer beperken. En hoe langer de periode, des te groter de kans dat er dingen veranderd kunnen zijn. Over achtduizend jaar hebben mensen misschien veel dringender problemen dan een kernoorlog.

SUMMER SALE: Save 40% on all new Digital or Digital Plus subscriptions
PS_Sales_Summer_1333x1000_V1

SUMMER SALE: Save 40% on all new Digital or Digital Plus subscriptions

Subscribe now to gain greater access to Project Syndicate – including every commentary and our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – starting at just $49.99

Subscribe Now

We weten gewoon niet wat de onderling afhankelijke waarschijnlijkheden zijn. Maar als we onze analyse baseren op de geschiedenis van na de Tweede Wereldoorlog, kunnen we aannemen dat de jaarlijkse waarschijnlijkheid niet in het hogere bereik van de verdeling ligt.

Tijdens de Cubaanse raketcrisis schatte de Amerikaanse president John F. Kennedy de kans op een kernoorlog naar verluidt op tussen de 33 en vijftig procent. Maar dit betekende niet noodzakelijkerwijs een onbeperkte kernoorlog. In interviews met betrokkenen uit de tijd op de 25e verjaardag van de crisis leerden we dat Kennedy, ondanks de enorme superioriteit van het Amerikaanse nucleaire arsenaal, werd afgeschrikt door zelfs maar het geringste vooruitzicht van een kernoorlog. En de uitkomst was niet bepaald een onverdeeld Amerikaanse overwinning; er kwam een compromis uit de bus dat de stille verwijdering van Amerikaanse raketten uit Turkije inhield.

Sommigen hebben het argument van de mathematische onontkoombaarheid gebruikt om aan te dringen op unilaterale nucleaire ontwapening. Om de slogan van de Koude Oorlog maar eens om te draaien: toekomstige generaties zouden ʻroodʼ beter af zijn dan ʻdood.ʼ Maar nucleaire kennis kan niet worden afgeschaft, en het coördineren van de afschaffing tussen negen of meer ideologisch uiteenlopende kernwapenstaten zou op zijn zachtst gezegd uiterst moeilijk zijn. Niet-beantwoorde unilaterale stappen zouden agressors kunnen aanmoedigen, waardoor de kans op een ongelukkig eindspel zou toenemen.

We hebben geen idee wat nut- en risicoacceptatie zullen betekenen voor verre toekomstige generaties, en we weten ook niet waar mensen over achtduizend jaar waarde aan zullen hechten. Hoewel onze morele verplichting aan hen ons dwingt zeer zorgvuldig met ons overleven om te gaan, vereist die taak niet de volledige afwezigheid van enig risico. We zijn toekomstige generaties ruwweg gelijke toegang tot belangrijke waarden verschuldigd, en daar horen gelijke overlevingskansen bij. Dat is iets anders dan proberen uit de belangen van onbekende mensen uit de toekomst een onkenbare som in het heden te destilleren. Risico zal altijd een onvermijdelijk onderdeel van het menselijk leven zijn.

De nucleaire afschrikking is gebaseerd op een bruikbaarheidsparadox. Als de wapens totaal onbruikbaar zijn, schrikken ze niet af. Maar als ze té bruikbaar zijn, is een kernoorlog met al zijn verwoestingen mogelijk. Gegeven de bruikbaarheidsparadox en de onderling afhankelijke waarschijnlijkheden die samenhangen met menselijke interacties, kunnen we geen absoluut antwoord vinden op wat een ʻrechtvaardige afschrikkingʼ is. Nucleaire afschrikking is niet helemaal goed of helemaal fout. Onze aanvaarding van afschrikking moet voorwaardelijk zijn.

De traditie van de rechtvaardige oorlog die we door de eeuwen heen hebben geërfd, duidt erop dat aan drie relevante voorwaarden voldaan moet worden: een rechtvaardig en proportioneel doel, grenzen aan de middelen, en een zorgvuldige overweging van alle gevolgen. Uit deze voorwaarden leid ik vijf nucleaire stelregels af. Wat de motieven betreft, moeten we begrijpen dat zelfverdediging een rechtvaardig maar beperkt doel is. Wat de middelen betreft, mogen we kernwapens nooit als normale wapens behandelen, en moeten we de schade aan onschuldige mensen tot een minimum beperken. En wat de gevolgen betreft, moeten we de risicoʼs van een kernoorlog op de korte termijn beperken en proberen onze afhankelijkheid van kernwapens in de loop der tijd te verminderen. Een bom in de kelder houdt enig risico in, maar niet zoveel risico als bommen in de frontlinies.

De oorlog in Oekraïne heeft ons eraan herinnerd dat er geen manier is om onzekerheid en risicoʼs te vermijden. Het doel om de rol van kernwapens mettertijd te verkleinen (niet af te schaffen) blijft even belangrijk als altijd. Richard Garwin, de ontwerper van de eerste waterstofbom, berekende: ʻAls de kans op een kernoorlog dit jaar één procent is, en als we er elk jaar in slagen die kans terug te brengen tot slechts tachtig procent van wat hij het jaar daarvoor was, dan zal de cumulatieve kans op een kernoorlog op de langere termijn vijf procent zijn.ʼ Met die waarschijnlijkheid kunnen we een moreel leven leiden.

Vertaling: Menno Grootveld

https://prosyn.org/2KC12JInl