ahluwalia1_Sean GallupGettyImages_cop29 Sean Gallup/Getty Images

Kan COP30 slagen waar COP29 faalde?

NEW DELHI – De klimaattop van de Verenigde Naties (COP29) die vorig jaar in Bakoe plaatsvond, eindigde met de toezegging van de ontwikkelde landen om jaarlijks 300 miljard dollar beschikbaar te stellen voor klimaatfinanciering in de ontwikkelingslanden. Hoewel dit bedrag drie keer zo hoog is als de eerdere doelstelling van 100 miljard dollar, blijft het ruim onvoldoende om het wereldwijde financieringstekort voor klimaatmaatregelen daadwerkelijk te dichten.

De uitdaging waar we vandaag voor staan, is complexer dan in 2015, toen het klimaatverdrag van Parijs werd ondertekend. Destijds was de doelstelling van 100 miljard dollar grotendeels arbitrair en niet gebaseerd op een grondige analyse van de werkelijke investeringsbehoeften. COP29 daarentegen had als taak om een realistische inschatting te maken van de daadwerkelijke kosten en vast te stellen hoeveel externe financiering nodig is om aan de klimaatdoelen te voldoen.

In een rapport van de Independent High-Level Expert Group on Climate Finance (IHLEG), waarvan ik zelf lid ben, wordt geconcludeerd dat de ontwikkelingslanden (exclusief China) tegen 2035 tussen de 2,4 en 3,3 biljoen dollar aan klimaatinvesteringen nodig zullen hebben. Ongeveer zestig procent daarvan kan door de landen zelf worden gefinancierd, bijvoorbeeld via hogere besparingen en lagere overheidstekorten. Toch blijft er, zelfs na het herschikken van bestaande investeringen richting een groene transitie, een aanzienlijk tekort over: naar schatting 1 biljoen dollar tegen 2030, oplopend naar 1,3 biljoen dollar tegen 2035. Om dit gat te dichten is externe financiering noodzakelijk.

Hoewel COP29 de omvang van het financieringstekort erkende, slaagde de conferentie er niet in om overeenstemming te bereiken over hoe dit gat daadwerkelijk gedicht moet worden. De ontwikkelingslanden drongen erop aan dat de rijkere economieën het tekort zouden dekken met publieke middelen. De ontwikkelde landen boden echter slechts 300 miljard dollar per jaar aan – en zelfs dat bedrag kwam met een belangrijk voorbehoud: ze beloofden alleen ‘het voortouw te nemen’ bij het mobiliseren van fondsen, zonder garantie dat ze die middelen ook daadwerkelijk zelf beschikbaar zouden stellen.

Het IHLEG-rapport stelt dat 650 miljard dollar van het financieringstekort tegen 2035 zou kunnen worden opgevangen door particuliere investeringen, waaronder eigen vermogen en leningen. Maar deze benadering bracht een diepgaand meningsverschil aan het licht. De ontwikkelde landen gaven de voorkeur aan privékapitaal, omdat dit de druk op hun begrotingen zou verlichten. De ontwikkelingslanden daarentegen, die zich bewust zijn van de risico’s en de grilligheid van private financiering, pleitten juist voor publieke middelen – vanwege de grotere transparantie, verantwoordelijkheid en voorspelbaarheid die daarmee gepaard gaan.

De scepsis over particuliere financiering is terecht. Veel ontwikkelingslanden hebben moeite om private investeringen aan te trekken en zijn daardoor afhankelijk van subsidies en langlopende concessionele leningen. Als deze toch al schaarse publieke middelen steeds vaker worden verschoven naar de armste landen, zullen middeninkomenslanden nog sterker aangewezen zijn op privékapitaal – ondanks de terughoudendheid en onzekerheid bij beleggers.

Introductory Offer: Save 30% on PS Digital
PS_Digital_1333x1000_Intro-Offer1

Introductory Offer: Save 30% on PS Digital

Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.

Subscribe Now

Volgens de IHLEG zal de private klimaatfinanciering toenemen van 40 miljard dollar in 2022 tot naar schatting 650 miljard dollar in 2035. Toch blijven de meeste investeringen geconcentreerd in een beperkt aantal markten, waardoor de toegang tot financiering ongelijk en onzeker blijft. Hoewel de dalende kosten van hernieuwbare energie groene projecten aantrekkelijker maken dan investeringen in fossiele brandstoffen, is het tempo van de energietransitie nog altijd onzeker.

Zelfs wanneer er privékapitaal beschikbaar is, worden investeringen vaak afgeremd door binnenlands beleid. Veel overheden houden de energieprijzen kunstmatig laag om politieke redenen, waardoor elektriciteitsleveranciers financieel niet levensvatbaar zijn. Buitenlandse beleggers beschouwen dit begrijpelijkerwijs als een fundamenteel risico en zijn daardoor terughoudend om te investeren. Als particuliere financiering een grotere rol moet gaan spelen, zullen overheden hun energieprijsbeleid moeten hervormen, de regelgeving moeten versterken en bureaucratische obstakels moeten verminderen om investeringen aantrekkelijker te maken.

Steun vanuit de publieke sector blijft van essentieel belang. Multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s) en bilaterale instellingen kunnen een belangrijke rol spelen door de risico’s voor particuliere beleggers te verkleinen via risicodelingsmechanismen. Daarnaast kunnen zij overheden ondersteunen bij het creëren van een stabiel en investeringsvriendelijk klimaat.

Het feit dat COP29 er niet in is geslaagd om een sterkere financieringsovereenkomst te bereiken, betekent dat er waarschijnlijk pas weer serieuze onderhandelingen plaatsvinden bij de volgende wereldwijde evaluatie in 2028. Toch zijn er nog steeds mogelijkheden om bestaande kloven te overbruggen. Een belangrijke stap zou het uitbreiden van de MDB-leningen zijn, die momenteel nog achterblijven bij wat er nodig is voor klimaatfinanciering. Dit kan op korte termijn het broodnodige kapitaal opleveren, terwijl landen tegelijkertijd werken aan duurzame beleidsoplossingen voor de langere termijn.

De slotverklaring van COP29 wees op een kans om in de aanloop naar COP30 in Belém, Brazilië, echte vooruitgang te boeken. Maar één cruciale factor zal het succes bepalen: de bereidheid van de ontwikkelde landen om meer financiële middelen toe te zeggen.

De terugkeer van Donald Trump in het Witte Huis heeft deze onzekerheid verder vergroot. Zijn regering staat vijandig tegenover wereldwijde klimaatinspanningen en stimuleert juist de uitbreiding van fossiele brandstoffen. Dit zal de internationale klimaatfinanciering waarschijnlijk verzwakken. De Verenigde Staten zijn nu al begonnen met het terugdraaien van eerder gedane toezeggingen, wat de voortgang van de klimaatonderhandelingen verder dreigt te vertragen.

Gezien hoe traag en bureaucratisch deze discussies zijn geworden, is het de moeite waard om ons af te vragen: zijn de jaarlijkse, grootschalige COP-bijeenkomsten nog wel de juiste aanpak? Elk jaar komen tienduizenden regeringsvertegenwoordigers, leiders uit het bedrijfsleven en ngo’s samen, maar de urgentie van de klimaatcrisis vraagt om een meer gerichte, resultaatgedreven besluitvorming.

Een mogelijk alternatief is om belangrijke onderhandelingen over klimaatfinanciering toe te vertrouwen aan kleinere, gespecialiseerde groepen. De G20 is daar een goed voorbeeld van. Hoewel deze groep geen universele vertegenwoordiging kent, omvat ze wel alle grote economieën – zowel ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden – die samen verantwoordelijk zijn voor tachtig procent van het mondiale bbp en het grootste deel van de wereldwijde uitstoot, en tweederde van de wereldbevolking vertegenwoordigen. Nog belangrijker is dat de G20-landen gezamenlijk zeggenschap hebben over de grootste multilaterale ontwikkelingsbanken ter wereld. Daarmee is de G20 een logisch platform om klimaatfinanciering te versterken en versnellen.

Een andere optie is BRICS, dat zich heeft gepositioneerd als tegenhanger van de door het Westen geleide financiële instellingen. Met invloedrijke landen als China, India, Brazilië – samen met andere belangrijke opkomende economieën – zouden de BRICS-landen in staat kunnen zijn om alternatieve bronnen van groene financiering te mobiliseren. Dit zou niet alleen de afhankelijkheid van westerse financiering verminderen, maar ook de druk vergroten op het creëren van eerlijkere toegang tot koolstofmarkten.

Als de G20 of de BRICS het voortouw nemen in de klimaatfinanciering, moet de focus liggen op het vergroten van de leenruimte van de MDB’s, het aantrekken van privékapitaal en het stimuleren van grootschalige investeringen in zowel klimaatadaptatie als -mitigatie.

Nu COP29 er niet in is geslaagd om een adequaat financieringskader op te zetten, blijven de ontwikkelingslanden achter met meer vragen dan antwoorden. Het financieringstekort blijft groeien, en kleine, stapsgewijze toezeggingen zijn niet langer voldoende. De kernvraag is dan ook: is het COP-proces nog wel de juiste plek voor dit soort cruciale onderhandelingen?

Als de grote economieën serieuze toezeggingen blijven uitstellen, hebben landen als India, Brazilië en Zuid-Afrika mogelijk weinig andere keuze dan te pleiten voor de verplaatsing van de gesprekken over klimaatfinanciering naar platforms zoals de G20 of BRICS.

Als COP30 wél wil slagen waar COP29 faalde, moet de top verder gaan dan vage beloften en zorgen voor concrete, afdwingbare financiële toezeggingen. Zonder die inzet dreigt de wereld opnieuw bijeen te komen, te onderhandelen en uiteen te gaan met nauwelijks vooruitgang – terwijl de klimaatcrisis onverminderd verergert.

Montek Singh Ahluwalia, voormalig vicevoorzitter van de Planning Commissie van India, is Distinguished Fellow bij het Centre for Social and Economic Progress.

https://prosyn.org/JsVYqOKnl