skidelsky204_Hiroyuki ItoGetty Images_live music Hiroyuki Ito/Getty Images

De blijvende aantrekkingskracht van live-optredens

SALZBURG – Terwijl ik de immensiteit van de Achtste Symfonie van Anton Bruckner in me opnam tijdens de Salzburger Festspiele van dit jaar, een van de meest gevierde evenementen van klassieke muziek, bleef ik terugkomen op één vraag: Waarom verkiezen de meeste mensen live-muziek boven een opname?

Zittend op de eerste rij van een box recht tegenover het orkest, had ik een volledig zicht op het podium. Maar welke waarde ontleende ik aan het feit dat ik daar zat, in tegenstelling tot het kijken naar een vakkundig opgenomen uitvoering? Zeker, een opgenomen versie zou een aantal waardevolle voordelen bieden, waaronder close-up opnamen van de gezichtsuitdrukkingen van de dirigent, de vingers van de violisten en de lippen van de blazers, en zou ongetwijfeld minder kosten. Maar ik denk dat de meeste mensen – onder wie ikzelf – liever het concert bijwonen dan het op afstand te bekijken of te horen. Dit geldt ook voor populaire muziek, theater en sportevenementen.

Om te begrijpen waarom, zou je kunnen beginnen met een van de minder bekende stellingen in de economie: die over ‘Baumol-goederen’. De econoom William J. Baumol zag in dat de reële kosten van de podiumkunsten stegen in plaats van daalden met de groeiende economische welvaart, omdat deze activiteiten niet gemechaniseerd konden worden. Hoewel de productiekosten van shirts sinds de Industriële Revolutie drastisch zijn gedaald, kost het mensen vandaag de dag net zoveel tijd om een strijkkwartet van Beethoven uit te voeren als in 1800. En tijd is geld, zoals Benjamin Franklin terecht opmerkte.

De goed opgeleide econoom ziet deze kosteninflatie als een ziekte die middelen onttrekt aan de productieve economie, de bron van economische groei. De enige remedie tegen uiteindelijke economische stagnatie is een manier vinden om de podiumkunsten te automatiseren. Als robots bijvoorbeeld in staat zouden zijn om een symfonie van Bruckner uit te voeren, zouden de kosten van optredens, en dus de ticketprijzen, drastisch dalen.

Maar mensen gaan en masse naar concerten, juist omdát ze niet geautomatiseerd zijn. Dit werd me duidelijk in 2018, toen ik naar een ‘live’-uitvoering van opera-aria’s van de in 1977 overleden Maria Callas ging kijken. Wat we zagen was een hologram van Callas. Haar fysieke gebaren en gezichtsuitdrukkingen waren weliswaar kunstig gereproduceerd, en haar echte stem, afkomstig van opnames, werd ondersteund door een live-orkest. Toch was het applaus, zelfs voor haar iconische aria’s zoals de ‘Casta Diva’ uit Vincenzo Bellini’s Norma, versnipperd. Naast het bewonderen van het vernuft, was er weinig om over te juichen in deze levenloze reproductie.

Er is een bekende songtekst in Lionel Barts musical Oliver die de magie van live-theater weergeeft: ‘Beschouw jezelf als een van ons.’ In het beste geval maakt het publiek deel uit van de productie; de twee partijen wisselen energie en het scala aan menselijke emoties uit op een manier die onmogelijk zou zijn in een opgenomen of gefilmde voorstelling – hoe listig die ook in elkaar zit. Deze ongrijpbare dynamiek zou ontbreken als de Italiaanse tenor Luciano Pavarotti ‘Nessun Dorma’ zou zingen voor een leeg huis, of als tennisster Roger Federer zijn prachtige slagen zou spelen voor lege tribunes.

De samensmelting van artiesten en publiek in een live-optreden onthult de zwakte van de ‘atoomhypothese,’ volgens welke de wereld is opgebouwd uit onafhankelijke atomaire eenheden en het geheel daarom gelijk is aan de som der delen. Deze zienswijze ligt ten grondslag aan de conventionele economie, waarin een marktevenwicht wordt gezien als de som van onafhankelijke individuele voorkeuren, en aan de belofte van de wetenschap, die ervan uitgaat dat kennis cumulatief is. De atoomhypothese staat ook in contrast met het idee dat we allemaal met elkaar verbonden zijn en dat elk resultaat afhangt van hoe we ons tot elkaar verhouden.

Deze organische theorie van de samenleving wordt uitgedrukt in een eenvoudige vergelijking die ik te danken heb aan de jonge John Maynard Keynes. Hij zei: laat f(x) de goedheid van x zijn, en f(y) de goedheid van y. Je zou kunnen aannemen dat de goedheid van x en y samen f(x) + f(y) is. Maar in feite is het f(x+y); het eerste is alleen waar in speciale gevallen, en een live-optreden is nadrukkelijk niet een van deze gevallen. Dat vormt de blijvende aantrekkingskracht ervan.

De laatste explosieve akkoorden van Bruckners symfonie onderbraken deze overpeinzingen, en ik sloot me aan bij het daverende applaus voor dirigent Riccardo Muti en de Wiener Philharmoniker – een moment waarop de uitvoerders en het publiek samensmolten in een uitstorting van liefde en dankbaarheid.

Natuurlijk kan zo’n energie ook gevaarlijk zijn. Bittere ervaringen hebben ons geleerd om politici te wantrouwen die de hartstochten van menigtes opzwepen en hunkeren naar aanbidding, en dat leiders afstand moeten bewaren van de massa omwille van beschaafde politiek. Maar precies het tegenovergestelde is nodig voor de hoogste expressie van de podiumkunsten: een intimiteit die alleen mensen kunnen bieden.

https://prosyn.org/kV7dgs2nl