AMSTERDAM – Nu 2020 alweer een eind op steek is, bevindt de werkgelegenheid in zowel Europa als de Verenigde Staten zich op een recordniveau, terwijl zij nog steeds toeneemt. Het banenverlies van de financiële crisis van 2008 en de daaropvolgende recessie is nagenoeg goedgemaakt. Maar dat zou je niet zeggen als je kijkt naar de publieke gemoedstoestand in veel ontwikkelde landen. Waarom is iedereen daar zo somber als er zo veel goed economisch nieuws is?
In nieuw onderzoek van het McKinsey Global Institute worden de geavanceerde economieën beter onder de loep genomen om vast te stellen welke veranderingen de ervaringen van individuen als werkers, consumenten en spaarders de afgelopen twintig jaar hebben ondergaan. Er is veel om enthousiast over te zijn, inclusief nieuwe kansen voor de werkgelegenheid en lagere prijzen voor sommige goederen en diensten. Toch zijn er ook minimaal drie cruciale problemen die een negatieve invloed uitoefenen op honderden miljoenen mensen in 22 landen van de OESO, wat de mismatch kan helpen verklaren tussen de algemene economische cijfers en de individuele ervaringen.
Laten we eerst het goede nieuws eens doornemen. In de eerste twee decennia van de 21e eeuw is de werkgelegenheid sterk verbeterd en in de 22 OESO-landen gemiddeld boven de 70% uitgekomen. Vandaag de dag hebben zoʼn 45 miljoen méér mensen een baan dan in 2000, en 31 miljoen van deze mensen zijn vrouwen. De part-time werkgelegenheid, vooral de vrijwillige part-time werkgelegenheid die de arbeidsmarkt flexibeler heeft gemaakt, is voor zowel mannen als vrouwen toegenomen.
De consumenten hebben bovendien geprofiteerd van de dalende kosten van goederen en diensten – van communicatiediensten tot kleding en meubels. De mondialisering heeft de concurrentie doen toenemen en de prijzen aanzienlijk omlaag gebracht, zodat – bij het gelijk blijven van alle andere factoren – een individu in tien landen gemiddeld zes weken minder per jaar hoeft te werken om nog steeds hetzelfde consumptiepeil te kunnen genieten als in het jaar 2000.
Toch is het totaalbeeld veel minder rooskleurig. De arbeidsmarkten zijn steeds meer gepolariseerd geraakt tussen hoog- en laaggeschoold werk, en voor veel werkers zijn de lonen gestagneerd. Hoewel de wetenschappelijke literatuur zich heeft geconcentreerd op de neergang van banen in het middensegment, duidt ons onderzoek erop dat het vooral de mensen met de lagere inkomens zijn geweest die het hardst zijn getroffen. De werkgelegenheidsgroei voor dit segment is inderdaad versneld, maar de loonstagnatie is verzwaard door de stijgende kosten voor het levensonderhoud – vooral voor huisvesting – en veranderingen in pensioenregelingen die de huishoudens kwetsbaarder hebben gemaakt voor economische schommelingen.
Secure your copy of PS Quarterly: The Year Ahead 2025
Our annual flagship magazine, PS Quarterly: The Year Ahead 2025, has arrived. To gain digital access to all of the magazine’s content, and receive your print copy, subscribe to PS Digital Plus now.
Subscribe Now
Op Japan en Zuid-Korea na zijn de huisvestingskosten in de achttien landen die we hebben onderzocht de afgelopen twintig jaar enorm gestegen. De huisvestingskosten zijn de grootste kostenpost in de huishoudbudgetten en nemen daar gemiddeld ongeveer een kwart van voor hun rekening (ruim het dubbele van het gemiddelde deel dat aan voeding wordt uitgegeven). Bovendien vertegenwoordigt de stijging van deze kosten 37% van de totale inflatie sinds het jaar 2000.
Samen met de kosten voor hoger onderwijs en de gezondheidszorg, die vooral aanzienlijk zijn in de VS, hebben de huishoudelijke bestedingen aan deze categorieën een groot deel – 87% in Frankrijk en ruim 100% in Groot-Brittannië – van de inkomenstoename van het gemiddelde huishouden in deze landen opgesoupeerd. In tien landen zou een consument, bij gelijk blijven van alle andere kosten, gemiddeld vier weken per jaar extra moeten werken om dezelfde hoeveelheid huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs te kunnen consumeren als hij of zij in 2000 deed.
[Grafiek]
De pensioenen zijn ook een factor die de stemming drukt. Naarmate we langer blijven leven, zullen we meer moeten sparen voor het grotere aantal jaren die we met pensioen zijn. Toch worden de verplichte pensioenen in de 22 door ons onderzochte landen slechts gefinancierd voor een gemiddelde van slechts tien van de twintig jaren die mensen naar verwachting gepensioneerd zullen zijn. Het netto vervangingspercentage dat de publieke pensioenen (de AOW) en de voormalige werkgevers bijdragen aan de verplichte pensioenen is de afgelopen twintig jaar scherp gedaald.
Er hebben zich tevens belangrijke structurele veranderingen voorgedaan: de regelingen waarbij de werkgever een verplichte bijdrage moet leveren aan de pensioenen zijn voor een deel vervangen door regelingen waarbij het marktrisico is verlegd naar individuele spaarders, waardoor de druk is komen te liggen bij de individuele besparingen in een tijd dat de huishoudbesparingen toch al onder druk staan. In 2017 spaarde ruim de helft van de individuen van 15 jaar en ouder niet voor hun oude dag en had ongeveer een kwart helemaal geen spaartegoeden.
Deze ontwikkelingen zijn deels het gevolg van bredere ontwikkelingen op het gebied van de automatisering, mondialisering en demografie. In geavanceerde economieën zoals Duitsland, Italië en Japan neemt de beroepsbevolking in omvang af. Maar er hebben zich ook aanzienlijke veranderingen voorgedaan in het sociale contract dat individuen en instellingen bindt. Individuen en huishoudens hebben een steeds grotere verantwoordelijkheid gekregen voor hun eigen economische resultaten, omdat andere instellingen zich om diverse redenen hebben teruggetrokken.
De technologische vooruitgang zal van de komende decennia van de 21e eeuw een opwindende tijd maken. We zullen moeten garanderen dat de winst die in de eerste twee decennia is geboekt behouden blijft en wordt opgeschaald, zodat we het volledige potentieel kunnen verwezenlijken voor nóg meer mogelijkheden en nóg meer economische voorspoed. Maar we moeten ook garanderen dat de resultaten voor individuen in de komende generatie beter en inclusiever zullen zijn dan ze in de vorige generatie waren.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
America's president subscribes to a brand of isolationism that has waxed and waned throughout US history, but has its roots in the two-century-old Monroe Doctrine. This is bad news for nearly everyone, because it implies acceptance of a world order based on spheres of influence, as envisioned by China and Russia.
hears echoes of the Monroe Doctrine in the US president's threats to acquire Greenland.
Financial markets and official economic indicators over the past few weeks give policymakers around the world plenty to contemplate. Was the recent spike in bond yields a sufficient warning to Donald Trump and his team, or will they still follow through with inflationary stimulus, tariff, and immigration policies?
wonders if recent market signals will keep the new administration’s radicalism in check.
While some observers doubt that US President-elect Donald Trump poses a grave threat to US democracy, others are bracing themselves for the destruction of the country’s constitutional order. With Trump’s inauguration just around the corner, we asked PS commentators how vulnerable US institutions really are.
Log in/Register
Please log in or register to continue. Registration is free.
AMSTERDAM – Nu 2020 alweer een eind op steek is, bevindt de werkgelegenheid in zowel Europa als de Verenigde Staten zich op een recordniveau, terwijl zij nog steeds toeneemt. Het banenverlies van de financiële crisis van 2008 en de daaropvolgende recessie is nagenoeg goedgemaakt. Maar dat zou je niet zeggen als je kijkt naar de publieke gemoedstoestand in veel ontwikkelde landen. Waarom is iedereen daar zo somber als er zo veel goed economisch nieuws is?
In nieuw onderzoek van het McKinsey Global Institute worden de geavanceerde economieën beter onder de loep genomen om vast te stellen welke veranderingen de ervaringen van individuen als werkers, consumenten en spaarders de afgelopen twintig jaar hebben ondergaan. Er is veel om enthousiast over te zijn, inclusief nieuwe kansen voor de werkgelegenheid en lagere prijzen voor sommige goederen en diensten. Toch zijn er ook minimaal drie cruciale problemen die een negatieve invloed uitoefenen op honderden miljoenen mensen in 22 landen van de OESO, wat de mismatch kan helpen verklaren tussen de algemene economische cijfers en de individuele ervaringen.
Laten we eerst het goede nieuws eens doornemen. In de eerste twee decennia van de 21e eeuw is de werkgelegenheid sterk verbeterd en in de 22 OESO-landen gemiddeld boven de 70% uitgekomen. Vandaag de dag hebben zoʼn 45 miljoen méér mensen een baan dan in 2000, en 31 miljoen van deze mensen zijn vrouwen. De part-time werkgelegenheid, vooral de vrijwillige part-time werkgelegenheid die de arbeidsmarkt flexibeler heeft gemaakt, is voor zowel mannen als vrouwen toegenomen.
De consumenten hebben bovendien geprofiteerd van de dalende kosten van goederen en diensten – van communicatiediensten tot kleding en meubels. De mondialisering heeft de concurrentie doen toenemen en de prijzen aanzienlijk omlaag gebracht, zodat – bij het gelijk blijven van alle andere factoren – een individu in tien landen gemiddeld zes weken minder per jaar hoeft te werken om nog steeds hetzelfde consumptiepeil te kunnen genieten als in het jaar 2000.
De gemiddelde individuele welvaart heeft zich eveneens hersteld, na in de nasleep van de crisis van 2008 een duikvlucht te hebben genomen. En dankzij het digitale bankieren, robot-adviseurs en andere fintech-innovaties hebben spaarders toegang tot meer financiële mogelijkheden en producten, waaronder vele die ooit alleen voorbehouden waren aan de welgestelden.
Toch is het totaalbeeld veel minder rooskleurig. De arbeidsmarkten zijn steeds meer gepolariseerd geraakt tussen hoog- en laaggeschoold werk, en voor veel werkers zijn de lonen gestagneerd. Hoewel de wetenschappelijke literatuur zich heeft geconcentreerd op de neergang van banen in het middensegment, duidt ons onderzoek erop dat het vooral de mensen met de lagere inkomens zijn geweest die het hardst zijn getroffen. De werkgelegenheidsgroei voor dit segment is inderdaad versneld, maar de loonstagnatie is verzwaard door de stijgende kosten voor het levensonderhoud – vooral voor huisvesting – en veranderingen in pensioenregelingen die de huishoudens kwetsbaarder hebben gemaakt voor economische schommelingen.
Secure your copy of PS Quarterly: The Year Ahead 2025
Our annual flagship magazine, PS Quarterly: The Year Ahead 2025, has arrived. To gain digital access to all of the magazine’s content, and receive your print copy, subscribe to PS Digital Plus now.
Subscribe Now
Op Japan en Zuid-Korea na zijn de huisvestingskosten in de achttien landen die we hebben onderzocht de afgelopen twintig jaar enorm gestegen. De huisvestingskosten zijn de grootste kostenpost in de huishoudbudgetten en nemen daar gemiddeld ongeveer een kwart van voor hun rekening (ruim het dubbele van het gemiddelde deel dat aan voeding wordt uitgegeven). Bovendien vertegenwoordigt de stijging van deze kosten 37% van de totale inflatie sinds het jaar 2000.
Samen met de kosten voor hoger onderwijs en de gezondheidszorg, die vooral aanzienlijk zijn in de VS, hebben de huishoudelijke bestedingen aan deze categorieën een groot deel – 87% in Frankrijk en ruim 100% in Groot-Brittannië – van de inkomenstoename van het gemiddelde huishouden in deze landen opgesoupeerd. In tien landen zou een consument, bij gelijk blijven van alle andere kosten, gemiddeld vier weken per jaar extra moeten werken om dezelfde hoeveelheid huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs te kunnen consumeren als hij of zij in 2000 deed.
[Grafiek]
De pensioenen zijn ook een factor die de stemming drukt. Naarmate we langer blijven leven, zullen we meer moeten sparen voor het grotere aantal jaren die we met pensioen zijn. Toch worden de verplichte pensioenen in de 22 door ons onderzochte landen slechts gefinancierd voor een gemiddelde van slechts tien van de twintig jaren die mensen naar verwachting gepensioneerd zullen zijn. Het netto vervangingspercentage dat de publieke pensioenen (de AOW) en de voormalige werkgevers bijdragen aan de verplichte pensioenen is de afgelopen twintig jaar scherp gedaald.
Er hebben zich tevens belangrijke structurele veranderingen voorgedaan: de regelingen waarbij de werkgever een verplichte bijdrage moet leveren aan de pensioenen zijn voor een deel vervangen door regelingen waarbij het marktrisico is verlegd naar individuele spaarders, waardoor de druk is komen te liggen bij de individuele besparingen in een tijd dat de huishoudbesparingen toch al onder druk staan. In 2017 spaarde ruim de helft van de individuen van 15 jaar en ouder niet voor hun oude dag en had ongeveer een kwart helemaal geen spaartegoeden.
Deze ontwikkelingen zijn deels het gevolg van bredere ontwikkelingen op het gebied van de automatisering, mondialisering en demografie. In geavanceerde economieën zoals Duitsland, Italië en Japan neemt de beroepsbevolking in omvang af. Maar er hebben zich ook aanzienlijke veranderingen voorgedaan in het sociale contract dat individuen en instellingen bindt. Individuen en huishoudens hebben een steeds grotere verantwoordelijkheid gekregen voor hun eigen economische resultaten, omdat andere instellingen zich om diverse redenen hebben teruggetrokken.
De technologische vooruitgang zal van de komende decennia van de 21e eeuw een opwindende tijd maken. We zullen moeten garanderen dat de winst die in de eerste twee decennia is geboekt behouden blijft en wordt opgeschaald, zodat we het volledige potentieel kunnen verwezenlijken voor nóg meer mogelijkheden en nóg meer economische voorspoed. Maar we moeten ook garanderen dat de resultaten voor individuen in de komende generatie beter en inclusiever zullen zijn dan ze in de vorige generatie waren.
Vertaling: Menno Grootveld